Kerken & kathedralen; bouwwerken gesitueerd op leycentra, op zoek naar het goddelijke...
- Tijdsperiode: vanaf de kerstening en tijdens de christelijke tijd tot aan de afschaffing van het gebruik om kerken en
kathedralen op leycentra te bouwen rond 1350 (na 496 n.Chr. - ±1350 n.Chr.)
- Volk: de christenen in de Lage Landen
- Functie: heiligdom (godshuis voor bidden en verering)
- Vorm: eerst houten en later stenen bouwwerk dat kon bestaan uit de bouwdelen apsis, koor, koorommegang, viering, transept, schip, zijbeuk en toren
(in de tekst hieronder wordt het nader uitgelegd)
- Rituelen: onbekend
- Energetisch: zie het energetische model, staan op een kruispunt van leylijnen (voor 1350), leycentra zijn te vinden op de
plaats van de toren, de viering en het altaar (in het koor) indien deze bouwdelen aanwezig zijn
- Bekende locaties: wijd verspreid
Energetisch model kruiskerken & kathedralen
In het Romeinse Rijk werd aan het einde van de 4e eeuw het christendom tot staatsreligie uitgeroepen. Door de ondergang van het Romeinse Rijk heeft deze religie zich toen niet volledig weten te verspreiden. De noordelijkste christelijke gemeentes waren toen Maastricht en Doornik. In de Merovingische tijd (ca. 500-754) vond er een golf van missionering plaats vanuit Noord-Frankrijk in de zuidelijke Nederlanden. Een tweede golf van missionering kwam vanaf de Ierse en Britse eilanden. Door de missionarissen werden kloosters en (zaal)kerkjes gesticht die in de meest vroege tijd van hout werden opgetrokken. In die tijd ontbrak het aan een typische kerkvorm. In de elfde eeuw werden de kerken herkenbaarder aan het voorkomen van een koor en werden er voor het eerst op grote schaal Romaanse kerken van natuursteen gebouwd. Dit is een sombere stijl met weinig versiering, de muren zijn dragend en daarom zijn er kleine ronde ramen. In de late Middeleeuwen kwam er een nieuwe bouwstijl (de Gotiek) die de kerken veel lichter van binnen maakte. Dit kwam omdat ze spitsboogvensters (spits toelopend aan de bovenkant) gebruikten in plaats van rondboogvensters. Verder kenmerkt de gotiek zich doordat het skelet van het gebouw vaak duidelijk terug komt, de muren niet dragend zijn en dus zijn er veel ramen (glas in lood en roosvensters), en de versiering is veel rijker.
De kerstening duurde eeuwen maar ze hebben nooit het heidendom volledig weten uit te roeien, al is het ze wel bijna gelukt. De christelijke kerk was in Europa uit op de macht op vooral religieus gebied. Ze wilde het alleenrecht hebben. De kerk nam allerlei gebruiken over van de heidense volkeren om hen gemakkelijker te bekeren tot het christelijke geloof. Daarnaast nam men qua bouwstijl de basiliek over dat toen gebruikt werd als markthal, beurs en rechtszaal. Daaraan voegden ze de energetische kenmerken toe van Romeinse tempels. Tot ongeveer 1350 was het standaard om een kerk te bouwen volgens de principes van de heilige linie, het bouwen van de lengte-as op een leylijn en belangrijke punten in de kerk op een leycentrum. Na die tijd was het gebruik ongewenst geworden, wellicht omdat het te heidens zou zijn. Alle kerken die dus voor 1350 gebouwd zijn of precies op de fundamenten van hun voorganger(s) zijn gebouwd, zijn gesitueerd volgens kennis van de kerkenbouw. Tegenwoordig denkt men vaak dat echt alle kerken oost-west staan. Dit is niet het geval. In delen van Spanje werden er veel kerken noord-zuid gebouwd en elders in Europa hield men ook de zonnewendes in de gaten om de lengterichting van de kerk op te richten. Uiteindelijk staan veel kerken toch ongeveer oost-west, maar niet allemaal.
Voor kerken bestaan er allerlei grondplannen naar welke vorm de kerk gebouwd kon worden. Het meest gebruikte grondplan was vroeger dat van het kruis, vandaar ook de benaming kruiskerk. Een kruiskerk heeft tussen het schip en het koor een dwarsbeuk (transept) met viering.
- Apsis = een halfronde ruimte ter afsluiting van het koor.
- Koor = de ruimte waar het altaar zich bevindt (ook: priesterkoor, indien de monniken hierin een zetel hadden).
- Koorommegang = de ruimte om het koor heen.
- Viering = de plaats waar het schip, het koor en de transepten elkaar raken, en meestal omgeven is door vier zware pilaren en mogelijk een toren (vieringtoren) hierboven. Het woord viering is afkomstig van het woord 'vierinc' ('vierdinc', 'vierdonk') = vierkante ruimte ontstaan door kruising van langs- en dwarsschip. (Viering wordt ook vierding, kruising en kruising van het transept genoemd).
- Transept = de ruimte tussen het schip en het koor (ook: dwarsarm, dwarsbeuk of dwarsschip).
- Schip = de langgerekte ruimte in oost-westrichting, die aan de oostkant wordt voortgezet door het koor of het transept, waar het volk zit (ook: middenschip, middenbeuk, hoofdbeuk, of beuk genoemd).
- Zijbeuk = ruimte aan weerszijde van het schip, afgeschermd door een rij pilaren.
- Toren = meestal tegen de kerk aangebouwd en bestaat normaal uit drie delen (vader, zoon en heilige geest) en in de toren hangen de klokken. Meestal staat de toren tegen de westzijde van de kerk, maar soms ook naast de kerk.
Een driebeukige kerk bestaat uit het schip met een noorder en een zuider zijbeuk. Ook komen er vijf-, zeven- of negenbeukige kerken voor. Bij de bouw van kerken werden niet alle bouwdelen altijd gebruikt. Dit was afhankelijk van het type bouwwerk waarin de kerk werd opgetrokken (en uitgebreid) en was het afhankelijk van de beschikbare gelden om de bouw van de kerk te kunnen bekostigen. Er zijn verschillende plattegrondtypen van kerken, te weten:
- Kruiskerk = een kerk met een plattegrond waarvan de hoofddelen (middenschip, transept en koor) een kruis vormen, bij een meerbeukige kerk ligt het dak van de hoofddelen hoger dan de rest van het kerkgebouw.
- Hallenkerk = een kerk met meerdere beuken waarvan de zijbeuken ongeveer even hoog (en soms even breed) zijn als het middenschip.
- Centraalbouw = een kerk met een plattegrond met een middelpunt en het gebouw de vorm heeft van een cirkel of een regelmatige veelhoek.
- Zaalkerk = een eenbeukig en rechthoekige kerkgebouw.
Daarnaast zijn er ook nog twee titels die kerken kunnen krijgen.
- Basiliek = een eretitel verleend aan een kerk, bijvoorbeeld voor een bekend bedevaartsoord of voor een kerk met een bijzonder verleden of een bijzondere functie of betekenis. Basilieken waarvan bekend is dat men bij de bouw rekening heeft gehouden met leylijnen zijn de:
* Heilige Bloed Basiliek te Brugge
* Basiliek Saint-Martin te Luik
* Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel te Scherpenheuvel
* Onze Lieve Vrouw Geboorte Basiliek te Tongeren
* Sint-Maternusbasiliek te Walcourt
* St. Lambertus te Hengelo
* * Kathedrale basiliek St. Jan te 's-Hertogenbosch
* O.L.V. Sterre der Zee te Maastricht (waar ooit een Romeinse tempel stond)
* St. Servaas te Maastricht
* H. Plechelmus te Oldenzaal
* St. Johannes de Doper te Oosterhout
* St. Liduina te Schiedam
* H. Wiro, Plechelmus en Otgerus te St. Odiliënberg
* St. Pancratius te Tubbergen
* Onze Lieve Vrouwe (Ter Hemelopnemings)Basiliek te Zwolle
- Kathedraal = de kerk waar de zetel van de bisschop staat, hoofdkerk van een bisdom. Kathedralen waarvan bekend is dat men bij de bouw rekening heeft gehouden met leylijnen zijn de:
* Bisdom Antwerpen: Onze-Lieve-Vrouwekathedraal
* Bisdom Brugge: Sint-Salvatorkathedraal
* Bisdom Gent: Sint-Baafskathedraal
* Bisdom Hasselt: Sint-Quintinuskathedraal
* Aartsbisdom Mechelen-Brussel: Kathedraal van Sint Michiel en Sint Goedele
* Aartsbisdom Mechelen-Brussel: Sint-Romboutskathedraal
* Bisdom 's-Hertogenbosch: Kathedrale Basiliek St. Jan
Utrecht heeft vroeger tot 1580 de Domkerk als kathedraal gehad en Ieper was de Sint-Maartenskathedraal vroeger hoofdkerk van het bisdom, en staan beide op leylijnen. Domkerk is synoniem voor kathedraal, hoofdzetel van het bisdom.
Meer informatie over de basicale bouwstijl en basilieken zie: www.basiliek.nl
De kerken werden ook gewijd en vernoemd, meestal naar een bepaalde heilige. Het bidden tot een bepaalde heilige zou bepaalde ziektes en kwalen doen genezen. Ook werden er bedevaarten gehouden naar plaatsen met een bijzondere betekenis of waar er een wonder is gebeurd. Voor een databank van bedevaartsplaatsen in Nederland zie de website: www.meertens.nl/bol/
Een kruiskerk heeft de volgende energetische kenmerken.
# 1 - Er is een kruispunt van leylijnen gesitueerd in het koor ongeveer op de plaats van het altaar, in de viering tussen de vier dikste pilaren en op de plaats van de toren.
# 2 - Door de lengterichting van de kerk loopt er een leylijn die de hartlijn wordt genoemd. Deze verbindt meestal de drie leycentra met elkaar.
# 3 - Om het altaar (ongeveer) ligt er een magische cirkel, die is aangelegd bij de inzegening van de kerk. Deze magische cirkel wordt gevoed door energie van een nabijgelegen leylijn.
# 4 - Voor het altaar en/of onder de vierding vlak voor het koor begint, ligt er een waterader in de grond. Deze plaatsen werden gebruikt om mensen hostie te geven. Door de waterader voelen mensen het zwaar in de benen worden: het gevoel te moeten knielen. Er mocht echter geen waterader of breuklijn zich bevinden onder de pilaren.
# 5 - De toren van de kerk reikt hoog in de lucht en werkt als een soort van antenne, een baken in de lucht; een verbinding tussen hemel en aarde. In de toren is er (vaak?) een symboliek verwerkt, waarbij de toren uit drie delen bestaat; de vader, de zoon en de heilige geest.
# 6 - Om het transept liggen meestal twee aangelegde (assen)vierkanten die met elkaar verbonden zijn. Deze vierkanten worden gevoed door energie die wordt afgetapt van een sterke leylijn (op de afbeelding hieronder in het geval van deze kerk, bij a). De vierkanten vervoeren de energie in een richting die tegen de klok in draait. Wanneer een leylijn naar het midden gaat, kruist deze twee keer de lijnen van het assenvierkant. Op deze plekken worden de naar binnen gaande leylijnen versterkt. Bij het weer naar buiten gaan worden deze leylijnen weer verzwakt. De vier leylijnen die midden onder het transept samen komen in het leycentrum worden het assenkruis genoemd en kruisen elkaar onder een hoek van 45 graden. Daar ligt er een (linksom) naar binnen gaande spiraal die energie van het leycentrum krachtig concentreert. De energie gaat vervolgens omhoog en wordt daar door een naar buiten gaande spiraal verspreid door het hele kerkgebouw. Tenslotte gaat de energie door de pilaren van het gebouw weer naar beneden. Hierdoor is het gebouw vol energie en maakt het dit godshuis levend.
Hierboven de kerk van Goes met daarin uitgewerkt het assenkruis en het assenvierkant.
Kerkgebouwen zijn ook wel versierd met elementen van bomen. Er zijn bijvoorbeeld schilderingen van bladeren en in het steen zijn bladeren uitgehouwen. Verder kan men, symbolisch gezien, de pilaren duiden als boomstammen die met wortels de grond in zitten, en boven de pilaren takken en het gewelf als bladerdak. Het kerkgebouw lijkt zo wel levend te zijn, vol met energie. Dat is ook precies de functie van de assenvierkanten en het assenkruis. Dit maakt de kruiskerken en kathedralen uit de Middeleeuwen zo bijzonder ten opzichte van andere gebouwen. Omdat de assenvierkanten geen 'natuurlijke' leylijnen zijn en gevoed worden, kunnen deze banen van energie in de loop der tijd ernstig verzwakken waardoor ze bijna niet meer te vinden zijn met de wichelroede.
Het altaar van de kerk is het heilige van het heilige. Een gewijde plaats waar een gewone sterveling vroeger niet mocht komen, een goddelijke plek.
Een bijzonder kerkgebouw is de Grote Kerk van Breda. Het koor en het schip van deze kerk staan niet op één rechte lijn. Ook de hartlijn is niet één lijn, in de vierding kruisen de twee hartlijnen van het koor en het schip elkaar. Het niet op één lijn bouwen wordt afgedaan als een foutje van de kerkenbouwers, maar dat is niet het geval. Bij de bouw van deze kerk heeft men gebruik willen maken van de reeds bestaande krachtige leycentra die niet door één leylijn met elkaar verbonden waren.
De plaats waar een kruiskerk gebouwd werd bepaald door een geomant. Die zorgde ervoor dat de belangrijke delen op een leycentrum werden gebouwd, en dat de plek verder vrij was van verstorende elementen. Deze geomant was een wichelroedeloper onder leiding van een proost. Kleinere kerkjes vooral en kapelletjes in den lande werden ook door missionarissen gepositioneerd door middel van een staf, die als een wichelroede gebruikt werd. Daarnaast werden er ook runderen (o.a. ossen) gebruikt om de plaats te duiden.
Wanneer men een kerk wil bezoeken om bv met de wichelroede de leylijnen op te sporen, kan men dat het beste doen bij kerken die voor 1350 zijn gebouwd, of een voorganger hadden van voor die tijd. Dit zijn met name Romaanse en Gotische kerken. In deze kerken zijn vaak de goddelijke krachten nog aanwezig in een levend gebouw.
|